Het paard kwam bezweet tot stilstand in de stallen van huize Somera. Art had het behoorlijk afgemat in zijn dollemansrit door de straten van de Schaduw en de Edel, maar de ruin was een sterk en goed getraind dier en had zijn berijder niet teleur gesteld. Dat mocht dan ook wel, want het was een volbloed uit de fokstallen van Nenaka. Duur, maar gefokt op snelheid en behendigheid. De meeste edelen die Art kende prefereerde andere rassen die gefokt waren op kracht en uithoudingsvermogen voor de jacht en toernooien of op gracieus uiterlijk voor parades en gepoch. Maar geen van die eigenschappen waren wat Art nodig had. Hij opereerde in steden, waar snelheid altijd de overhand had op kracht in de smalle straten en kronkelende steegjes. Art stapte af en wreef het dier even over zijn neus voordat hij de teugels aan een staljongen gaf. Het paard had een naam, met stamboom en al, maar Art deed nooit de moeite hem te onthouden. Net zomin als dat hij de moeite nam om de naam van de staljongen te onthouden. Wat had het immers voor zin om een naam te onthouden als die niet van invloed was? Het paard zou hem dragen, of Art hem nou bij zijn naam of "paard" zou noemen en de staljongen zou de stallen wel uitmesten, of Art hem nou bij zijn naam of "jongen" zou noemen.
Edelen waren anders. Het ging bij hen om status, trots en arrogantie, geboren uit hun positie van luxe. Ze kenden geen nederigheid, zoals het paard of de staljongen. Ze speelden het spel van de raad en keken alleen naar de Schaduw als ze daar hulpmiddelen konden vinden. Het meisje Sofia had een punt gehad. "Je denkt alleen aan jezelf." Voor Art gold dat niet, zijn hoogste prioriteit waren de orders van oom Arnolf, maar de meeste edelen in de raad waren wel degelijk de zelfzuchtige en goddeloze egoïsten waar de jonge magiër hem voor gehouden had. En hun macht beschermde hen tegen de heilige wetten. De enige die hun corruptie in toom kon houden was Koning Toran, maar de Koning was maar een man, een gewone sterveling. Hij kon niet overal zijn en dat wisten ze. De edelen van de Raad van Verlichting waren vergeten wat nederigheid was. Konigsberg was vergeten waarom stervelingen moeten bidden en wat de smaak van gerechtigheid en puurheid was. Art zou ze laten herinneren. Met bloed en angst.
Harm, de oude butler, kwam hem te gemoed lopen. ‘Meester Art, u bent langer weggeweest dan verwacht, uw vader heeft al gedineerd. Wenst u uw diner in uw vertrekken te nuttigen?’ Art schudde van nee. ‘Vanavond geen eten voor mij, Harm. Er is werk te doen.’ Harm fronste. ‘Is dat wel zo’n goed idee, meester? Gisteravond was u ook al op pad. En de avond ervoor. Uw mana is niet oneindig, meester Arthurion. Als de voorraad opraakt terwijl u bezig bent kunnen de consequenties uw einde betekenen!’ ‘Het komt wel goed. Ik heb bijna de hele dag gehad en gisteravond was de aanslag niet zo groot. Ik heb genoeg.’ ‘Dit kan nooit gezond zijn. Het is vier nachten geleden dat u heeft geslapen, dat zal u uiteindelijk op gaan breken.’ ‘Uiteindelijk, waarschijnlijk. Maar het is mijn plicht. Als ik dit niet doe is er niemand die het doet.’ De butler schudde triest zijn hoofd. ‘Ik heb medelijden met je, Arthurion Somera. Ik betwijfel of je ooit de goede dingen in het leven zult proeven, want je bent een hulpmiddel van je oom en geen mens. Doodzonde.’ Art lachte scheef en begon naar zijn vertrekken te lopen. Harm volgde hem. ‘Je weet dat je voor die woorden een pak rammel zou moeten krijgen, oude schurk. Ik heb een doel in mijn leven. Een groter goed. Als dat van mij een stuk gereedschap maakt, dan zij dat zo. Ik heb geen spijt.’ ‘Omdat u niet weet wat u mist, meester Art. Durf ik te vragen wat u vanavond van plan bent?’ ‘Een uitbraak, en ik heb je hulp nodig om een paar mensen de stad uit te smokkelen.’ ‘Geen rust voor de ouderdom. De koets voorrijden, dan maar? Waar wilt u me hebben?’ ‘Westerpoort, blijf verborgen. Er zal een meisje naar je toekomen, Sofia. Het meisje en haar ouders zijn degene die de stad uit moeten, ik kom later met de ouders. Het wachtwoord is cjothyth.’ ‘Cjothyth. Charmant. Het baart me zorgen hoe u zich aanpast aan de naam die het volk u gegeven heeft. Verder nog iets?’ ‘Wat zeggen de informanten over prins Mosan?’ ‘De prins heeft twee magiërs gevonden, maar ze geven nog geen kik. Hij heeft ze op laten sluiten in de kerkers onder de Berg en vervolgt morgen zijn pogingen de twee te breken.’ ‘De Berg. Prima.’ Ze kwamen aan bij Arts vertrekken. Art deed de deur open en draaide zich om naar Harm. ‘Geen namen. Stel het meisje gerust, maar geef haar geen informatie. Het kan even duren voordat ik er ben.’ ‘Begrepen, meester Art. Veel succes gewenst.’ ‘Tot later, Harm.’
De deur ging dicht en Art haastte zich direct naar een van de kasten. Het ding hing vol met mantels, capes en nette pakken, maar dat was niet wat hij zocht. Al tastende vond hij een klein knopje dat een mechanisme activeerde. De achterkant van de kast schoof opzij en onthulde een verborgen ruimte. Groot was de kamer niet, maar er werd goed gebruik gemaakt van ieder stukje muur. Er hingen dolken, kortzwaarden, een rapier, en armbanden en kettingen in verschillende soorten en maten. Op een buste aan de verre muur hing Arts meest waardevolle bezit: een pak van bloedrood leer met zilveren trim, compleet met bijpassende laarzen, handschoenen en metalen helm die tot aan de neus beschermde. De hele set bevatte in totaal 4 alchemistische bezweringen. Eén voor sterkere huid, één voor sterkere botten, een voor versterkt zicht, en een voor tijdelijk versterkte spieren. Het pak was een fortuin waard.
Het pak van Bloedschade.
De effecten van alchemie werden direct voelbaar. Kleine pijntjes van de afgelopen dagen stompten af en de wereld werd feller en intenser. De betoveringen hadden oom Arnolf een waar fortuin gekost, maar het resultaat was het waard geweest. Art gespte de laatste bandjes vast, zette de helm op en koos twee dolken uit om mee te nemen. Daarna pakte hij een korte staaf van ijzer en rood goud van de muur. Een katalysator. Dit zeldzame object kon mana omzetten in energie. Art gebruikte het om zijn lichaam de nacht door te krijgen: zolang het genoeg energie kreeg om te blijven gaan zou het slaapgebrek er geen vat op krijgen. Art was altijd al iemand die last had gehad van slapeloosheid. Als kind bleef hij al laat op en stond hij bij het krieken van de morgen naast zijn bed. Tijd had het probleem niet verholpen, en met de katalysator was het alleen nog maar erger geworden. Art had al vier dagen lang geen minuut geslapen en Harm had gelijk: dit zou hem uiteindelijk kapot maken. Het kon Art niet schelen. Dit was zijn plicht, zijn lot. Zijn keuze. De energie vloeide vanuit de katalysator zijn lichaam in. Dit was andere energie dan die voortkwam uit de bezwering in het pak. Dat was explosief, bedoeld voor extreme overlast voor korte momenten. Deze energie was passief. Gaf zijn spieren rust en de kracht om de nacht door te komen. Enige momenten later voelde Art dat het genoeg was en hing hij de staaf weer aan de muur. Hij trok zijn handschoenen aan en verliet de kamer. Het was tijd om te gaan. Hij zorgde ervoor dat alle deuren op slot zaten en zette het raam open. Met een sprong landde hij op het dak dat een verdieping eronder gebouwd was. Met behendige vingers maakte hij het raam weer dicht… En toen lanceerde hij zichzelf met een sterke luchtstoot.
Luchtmagie was verreweg de snelste manier om je door de stad te verplaatsen. Botten moesten wel versterkt worden om de klappen op te vangen, anders zouden ze breken na de eerste sprong. Het idee was simpel: de magiër lanceert zichzelf met een felle stoot van lucht, beschreef een boog door de lucht waarin hij met kleine stoten zijn koers corrigeerde als hij eenmaal neerkwam lanceerde hij zich in een nieuwe boog. In de praktijk was het lastiger. Het gebeurde snel dat een lanceerstoot of een correctiestoot te hard of te zacht was en het gewenste effect niet behaald werd, resulterend in schade aan zowel gebouwen als mensen. In de regel gebruikte Art het enkel voor grotere afstanden, onhandig als het was voor kleinere stukjes. In zijn eerste boog maakte Art een paar kleine correctie zodat hij in de richting van de berg viel. Hij kwam neer op het dak van een villa en ving de klap op met een koprol, waarna hij zichzelf direct weer lanceerde in een volgende boog. Dit proces herhaalde hij voor een paar minuten, tot hij in de buurt van de Berg was. Het was al donker en waarschijnlijk zouden de wachters hem niet gezien hebben als hij nog een kleine sprong deed, maar Art nam geen risico en zorgde dat hij op straat landde. De avondklok had nog niet geluid, maar de straten in de Edel waren al leeg en de wachters duf. Er waren meerdere bruggen die de Berg met de rest van de stad verbonden. Een vanuit de Edel, een vanuit het Geloof, en een vanuit het handelsdistrict. De laatste werd het best bewaakt, zowel bij dag als bij nacht. De andere twee bruggen werden maar mild bewaakt. ’s Nachts werden ze bijna nooit gebruikt dus de wachters die er stonden hadden niets te doen… en letten dus ook niet op. De twee wachters op de Edelbrug voorbijkomen was kinderspel. Ze hadden iedere nacht hetzelfde looppatroon, en met een beetje handigheid wist Art zich ongezien aan de andere kant van het water te krijgen.
Nu zou het lastiger worden. De kerkers werden een stuk beter bewaard, en Art wilde het zo lang mogelijk uitstellen dat er alarm geslagen werd. Uiteindelijk zou hij wel herrie moeten gaan maken om de uitbraak tot een succesvol einde te brengen, maar als hij nu al gezien werd zouden dingen behoorlijk gecompliceerd worden. De ingang van de kerkers onder de Berg lag afgezonderd, was ommuurd en werd bewaakt door een enkele soldaat van de koningsgarde. Art rende vanaf de brug langs de buitenmuur van de Berg tot hij zeker wist dat hij dicht bij de ingang van de kerkers was. Met een beheerste luchtstoot lanceerde hij zich boven op de muur, waar hij stilhield om te kijken of hij het goed had gehad. Inderdaad, hij kon de ingang zien, evenals de bewaker. Sluipend over de muur bracht Art zichzelf zo dicht mogelijk bij de ingang als hij durfde zonder gezien te worden. Hij focuste en liet een eind verderop een maar stenen tegen elkaar slaan. De soldaat keek op bij het horen van het geluid, en hij ging –zoals gehoopt- op het geluid af. Art liet zich snel vallen en maakte dat hij naar binnen kwam.
Nu moest hij voorbij de cipiers zien te komen. Het sprak in Arts voordeel dat de laatste uitbraakpoging meer dan vier jaar geleden plaats had gevonden en het leven van 5 van de uitbrekers had gekost. De organisator was wel ontkomen, evenals het doelwit. Maar dat viel ook wel te verwachten van Sertes Alumin. Sinds die laatste keer 4 jaar geleden was alles rustig verlopen in de kerkers onder de Berg, dus de cipiers waren niet bijzonder alert. Maar wel alert genoeg om een vreemdeling in rood en zilver ter plekke op te pakken. Het zou ze natuurlijk niet lukken, maar Art had tijd nodig om de ouders van Sofia over te halen hem te volgen en dat ging zo lastig als er een korps schreeuwende cipiers op je nek zat. Het probleem was dat Art nog nooit eerder in de kerkers was geweest. Hij had wel eens een plattegrond bekeken en wist de ruimte waar de eigendommen van gevangenen bewaard werden te vinden, maar hij had geen idee van eventuele patrouilles of hoeveel cipiers momenteel actief waren. Had hij maar meer tijd gehad, dan zou hij het plan tot in de puntjes uit kunnen werken. Maar het moest vanavond gebeuren. Mosan verkeerde nu nog onder de indruk dat de “magiërs” gewoon koppig waren. De volgende dag zou hij ontdekken dat het helemaal geen magiërs waren en dan zouden de rapen gaar zijn.
Art begon zijn zoektocht naar Johan en Geralda Libavius. Als hij Mosan een beetje goed ingeschat had zou hij de twee in een dieper gelegen kerker hebben vastgezet voor shockeffect, dus Art sloeg de gang in die, als hij het zich goed herinnerde, naar de diepste kerkers leidde. De gang was lang en kaal. Schaduwen kropen als slangen over de muren, weg kronkelend voor de flikkerende vlammen van fakkels. Achter deuren van ijzeren spijlen lagen gevangenen te slapen of dof voor zich uit te staren. Art besteedde geen aandacht aan ze. De alchemisten zouden dieper zitten. De gang eindigde in een T-splitsing. Art ging naar links. Deze gang zag er precies hetzelfde uit als de vorige, maar er was duidelijk meer ruimte tussen de fakkels dan in de vorige gang. Een onverwacht geluid deed Art bevriezen. Voetstappen. Er kwam een cipier aan. Gejaagd keek Art om zich heen. Nergens een plek in deze gang om te verbergen. Hij draaide zich om en maakte dat hij naar de vorige gang kwam. Misschien… Hij maakte zich zo klein mogelijk en hield zijn adem in. De stappen werden luider en luider… Tot er een cipier met een fakkel verscheen op de splitsing. Art spande zijn spieren… Maar de cipier liep door. Opgelucht haalde Art weer adem, en toen de stappen weer zacht werden dook hij de gang weer in.
Een tijdje gebeurde er niets. Blijkbaar werd dit gedeelte maar weinig gecontroleerd door de cipiers. Dat kwam toch wel mooi uit. Art naderde het einde van de zesde gang toen een onverwacht geluid hem tot een halt bracht. ‘Jij bent geen cipier.’ Art kromp in elkaar. Die stem was uit een cel gekomen. Verdoemd, dit werd lastig. Hij kon niet gewoon doorlopen, want dan zou de gevangene zeker herrie maken. Maar als hij bleef zou hij eisen dat Art hem ook vrijliet. Daar had hij geen tijd voor. De stem sprak nog eens. ‘Wie ben jij?’ Dat klonk… bekend. Was dat… Verdoemd ja. Art ging voor de celdeur staan en trok zijn helm af. ‘Herken je me dan niet meer, Johan Libavius?’ Johan zag er slecht uit. Hij droeg vieze lompen en zijn gezicht was beurs. Nergens sierraden. Die hadden ze hem natuurlijk ontnomen. De man kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Jij bent die edelknaap van dat plein.’ ‘De enige echte. Ik ben hier om jullie te bevrijden.’ ‘Vergeef mijn scepsis, maar waarom zou ik dat geloven.’ ‘Ik heb jullie dochter gevonden, Sofia. Ze is nu veilig, maar dat zal ze niet blijven als Mosan er achter komt dat jullie geen magiërs zijn. Hij zal haar vinden en dan heeft hij een jonge magiër in zijn klauwen. Dat wil niemand. Ik kan jou en je vrouw Geralda hier vandaan krijgen voordat dat gebeurt.’ ‘Hoe weet je dat allemaal? We hebben die kikker van een prins niets verteld.’ ‘Is dat niet duidelijk? Sofia heeft het mij verteld toen ik haar ervan had overtuigd dat ik jullie zou helpen. Is Geralda ook in die cel?’ Johan knikte. Art deed een stap naar voren en zette zijn helm weer op. Hij focuste, en het slot van de cel begon te gloeien. Een paar seconden later trapte Art de deur in. Johan had ondertussen zijn vrouw op de been geholpen. ‘Kunnen jullie rennen?’ Ze knikten. Art gebaarde ze om hem te volgen, en hij zette het op een lopen. Het was tijd om herrie te maken.
De eerste cipier zag ze van ver aan komen. Hij blies schril op een fluitje en greep naar de knots aan zijn heup. Art liet een steen uit de muur komen, en het ding sloeg met een noodgang tegen de gehelmde slaap van de man, die bewusteloos neerviel. De knots viel rammelend op de stenen vloer. Als er nu nog geen alarm was geslagen zou Art teleurgesteld zijn. Achter hem klonk de verbaasde stem van Johan. ‘Jij… je bent een magiër.’ ‘Tot uw dienst.’ Zoals Art wel had verwacht stonden in de volgende gang drie bewakers met getrokken wapens op ze te wachten. ‘Hou afstand,’ mompelde hij over zijn schouder alvorens zelf een sprintje in te zetten. Focus. Een vuurbal verlichtte de donkere gang en de eerste bewaker gilde. Eerst van verbazing, toen van angst, en toen van pijn. De tweede cipier duwde zijn verbrandde kameraad opzij en zette een charge in. Een brok steen uit de muur sloeg hem naar de zijkant, waarna een kleiner stuk uit de vloer in zijn gezicht belandde. De derde man pakte zijn knots met beide handen beet, maar Art was al verder. Met een felle luchtstoot lanceerde hij zich vooruit. Met een druk op zijn schouder activeerde Art de laatste bezwering, en explosieve energie vulde zijn lichaam. Op volle snelheid vloog hij op de man af. Met zijn linkerhand sloeg hij de knots uit zijn hand, en met de rechter haalde hij uit naar de borst. Daarna ebde de energie direct weer weg. Ademloos klapte de cipier dubbel, en Art gebaarde Johan en Geralda om haast te maken.
De route naar buiten was iets anders, daar ze eerst nog langs het hok moesten waar de eigendommen van gevangenen gehouden werden. De cipiers zouden ondertussen waarschijnlijk de uitgang versterken en geen mannen in dat hok stationeren. Hij had gelijk. Het hok was verlaten. ‘Zoek je spullen. Ze mogen er niet achter komen dat jullie alchemistische objecten hebben.’ Er moesten een aantal kisten ondersteboven gekeerd worden, maar de eigendommen werden gevonden. Geralda en Johan kleedden zich snel aan, en toen zette het kleine groepje het weer op een lopen. Recht naar de uitgang, deze keer.
En recht in een muur van bewakers. Art vertraagde niet en focuste weer. Brokstukken vielen als hagel neer op de groep en Art gebruikte het moment van verwarring voor een luchtstoot, waarbij de hele rij om viel. ‘Gaan!’ brulde Art, en de drie zetten het op een lopen, over de versufte bewakers heen. Art trapte de deur naar buiten open met een restje explosieve energie. De gardist die buiten op wacht had gestaan draaide zich verbaasd om. Art was voorbereid en haalde hem onderuit met een paar stenen die zich van achteren in de knieholtes boorden. De gardist klapte achterover en Art werkte hem tegen de grond met een trap tegen het hoofd. De cipiers begonnen ondertussen overeind te komen, dus ze moesten haast maken. Art gebaarde de Libavii hem te volgen naar de dichtstbijzijnde muur. ‘Zet jullie schrap,’ waarschuwde hij, en toen schoot de grond onder hun voeten plotseling omhoog. De drie werden gelanceerd en landden op de muur, ongedeerd dankzij de alchemie. Art wees naar de westermuur. Johan knikte begrijpend en ging voorop, op de voet gevolgd door Art en daarachter Geralda. Op de rand van de buitenmuur sprong Johan als eerste naar beneden. Art maakte plaats voor Geralda, die haar gemaal zonder aarzeling volgde. Art wilde volgen, maar een plotselinge pijn vlamde op in zijn linkerarm. Toen hij keek zag hij dat een pijl zich in zijn arm had geboord. De punt was dwars door het leer gegaan en had zich zelfs aan de andere kant weer naar buiten weten te werken. En op dat moment verloor hij zijn balans en viel hij voorover, de muur af. De grond kwam snel dichterbij, en Art wist nog net op tijd een luchtstoot te produceren om zijn val te breken. Grommend kwam hij neer. De alchemisten hielpen hem overeind en Geralda zag de pijl. ‘Je bent gewond!’ Art haalde zuigend adem, vechtend tegen de pijn. ‘Laat zitten. Geen tijd. We moeten naar… de Westerpoort.’ ‘Hoe komen we daar? De bruggen zullen vast allemaal zwaar bewaakt zijn nu!’ Art maakte zich los van hun steun en liet een lang stuk steen uit de grond schieten. Donderend kwam het brok neer en vormde het een oversteek. ‘Deze brug niet.’ Geralda ging voor, gevolgd door Johan die Art ondersteunde. Eenmaal aan de overkant liet Art de oversteek versplinteren. ‘De daken. Op de daken schudden we ze makkelijk af.’ ‘Maar je arm!’ ‘Vergeet de arm. Zet je schrap.’ En ze vlogen weer. Art landde met een koprol waarbij hij de vlammende pijn verbeet. Hij voelde hoe het bloedverlies een greep op hem begon te krijgen. Ze moesten haast maken.
--
‘Cjothyth.’ Harm keek neer op het meisje en haar begeleider. ‘Ah, u moet de jonge meesteres Sofia zijn. De meester heeft me over u ingelicht. Het is mijn taak u en uw ouders veilig de stad uit te escorteren. Als ik zo vrij mag zijn, wie is dit heerschap?’ Het meisje antwoordde. ‘Dit is Jacob. Hij is doofstom en gaat met ons mee.’ ‘Oh? Daar heeft de meester mij niets over verteld. Maar het zal vast wel goed zijn dat meester Jacob met jullie mee komt. Er is ruimte genoeg. Nu, ik wil u vriendelijk verzoeken in de koets plaats te nemen en geduldig te zijn. De meester en uw ouders zullen vast en zeker snel op komen dagen en dan kan u de stad in alle rust verlaten.’
--
‘Harm!’ Arts stem begon af te zwakken en hij voelde zijn lichaam aftakelen terwijl hij de laatste stappen naar de koets zette, zijn rechterarm steunend op Johan en zijn linkerarm bloedend langs zijn zij. De butler sprong van de bok en overbrugde snel de paar meters. ‘Meester, uw arm! In de koets, onmiddellijk. Ik pak iets om de bloeding te stelpen en de pijn te verlichten.’ Harm werkte Art snel de koets in en begroette toen de alchemisten. ‘Meester Johan en meesteres Geralda. Het doet mij deugd u goed en wel te zien. Helaas moet ik u verzoeken heel even buiten te wachten terwijl ik de wonden van de meester stelp.’
Art zette zijn helm af en veegde het zweet van zijn voorhoofd. De pijn verbijtend glimlachte hij tegen Sofia, die tegenover hem zat in de koets. ‘Hallo, Sofia. Goed nieuws. Je ouders zijn vrij.’ Toen vlamde de pijn weer en gooide Art zijn hoofd in zijn nek in een geluidloze schreeuw. Harm kwam de koets in met een paar dingen in zijn armen, maar Art nam niet de moeite om te kijken wat het was. De wereld was… vaag aan het worden. Harm duwde iets in zijn mond en Art slikte mak door terwijl de oude butler een poging deed de wond te verschonen zonder de pijl te breken of het leer te ruïneren. Hij wist het bloeden te stelpen, en langzaam begon het verdovende middel te werken. De wereld werd langzaam scherper, en Art bedankte zijn huismeester die knikte en de koets uit sprong. Sofia’s ouders wamen de koets binnen en ergens klonk het geluid van Harm die de wagen in beweging zette met een klak van zijn zweep. Art deed zijn ogen dicht en gaf de familie Libavius de ruimte voor hun hereniging. De wereld was nog steeds dof en hoe Harm de poort uit gekomen was kreeg hij niet mee.
Ongeveer een kwartier later deed Art zijn ogen weer open. ‘Johan. Geralda.’ Zijn stem was rasperig. ‘Jullie zullen moeten verhuizen nu je identiteit mogelijk uitgelekt is. Ik neem aan dat jullie een schuiladres hebben? We kunnen jullie een paar uur de goede kant op helpen en ik zal proberen Mosan op te houden terwijl jullie verdwijnen.’ Hij gromde om de doffe pijn die nu nog bonsde. In ieder geval was het bloeden opgehouden. ‘Sofia, jij moet het beste op jezelf passen van allemaal. Magiërs zijn gewild door iedere edelman in het koninkrijk en hoe jonger hoe beter. Jij bent vrij geboren. Verspil je vrijheid niet aan de ketens van een of andere hooggeborene. Zoals je ziet loopt dat niet altijd goed af.’
_________________
Valar Morghulis.
|